Industrial Infrastucture - AI Generated Source: Vecteezy.com
Met name industrie wacht op duidelijkheid rond waterstof
Op 16 januari houdt de Tweede Kamer een commissiedebat over waterstof. Dit debat komt op een cruciaal moment. Uiterlijk dit jaar moet gestart worden met de ontwikkeling van elektrolysers, om de EU-doelen voor 2030 te halen en om de industrie te behoeden voor hoge CO2-kosten. Minister Hermans zal hiervoor heldere keuzes moeten maken. Te lang hebben opeenvolgende kabinetten om de hete brei heen gedraaid.
Hoge ambities
De landen in de Europese Unie hebben in oktober 2023 de Renewable Energy Directive III definitief vastgesteld. Volgens deze richtlijn zijn de lidstaten verplicht om te zorgen dat in 2030 minimaal 42% van de industrieel ingezette waterstof ‘groen’ geproduceerd is: gemaakt uit water via elektrolyse, met elektriciteit uit de hernieuwbare bronnen zon, wind of waterkracht. Verder is er voor de transportsector een doelstelling van 1% en voor de luchtvaart een verplichting van 1,2% inzet van deze ‘renewable fuels of non-biological origin’ in 2030 – lees: groene waterstof.
Nederland heeft na Duitsland het grootste waterstof gebruik in de EU; onder meer door de grote raffinage en kunstmestindustrie. In Nederland betekenen deze EU-doelstellingen dus een gigantische opgave. Het halen van de bovenstaande doelen vraagt om 29 PJ aan groene waterstof in 2030, met name voor de industriële vraag. Om dit te produceren is er 15 TWh aan elektriciteit uit zon en met name wind nodig. Dit is een hoeveelheid vergelijkbaar met 10% van de huidige jaarlijkse vraag naar elektriciteit; ongeveer de productie van 300 zeer grote windmolens op zee. En 3 tot 4 GW capaciteit voor elektrolyse en transportcapaciteit om deze waterstof naar (kunstmest-)industrieën en raffinaderijen te brengen. Dit alles moet dus binnen 5 jaar ontwikkeld worden, want op dit moment is er in ons land immers nagenoeg geen productie van groene waterstof.
Duurdere waterstof
Groene waterstof zal de komende jaren nog erg duur zijn: ruim 13 euro per kg, zo berekende TNO in mei 2024; ruim 10 euro meer dan het grijze fossiele equivalent. Deze hogere kosten zijn onder meer het gevolg van de snel gestegen nettarieven voor elektriciteit. De inzet van de benodigde 29 PJ groene waterstof per jaar komt neer op zo'n 242 mln kg waterstof. Bij een meerprijs van 10 euro per kg betekent dit een rekening van 2,4 miljard euro per jaar. De huidige industrieën kunnen deze meerkosten onmogelijk dragen. Een bijdrage van de rijksoverheid van deze orde is ook niet voorzien.
Voor veel industrieën is waterstof een veelbelovende manier om te verduurzamen, maar de onzekerheid over een mogelijk peperdure verplichting voor (deels) eigen rekening schrikt bedrijven nu af. Met deze onzekere markt zullen partijen niet snel in elektrolysers investeren.
Kwakkelend beleid
Het vorige kabinet had de ambitie om deze bovengenoemde doelen te halen. Het stelde de 4 GW elektrolysecapaciteit als ambitie voor 2030 met daarna een blijvende groei. Dat kabinet reserveerde in het Klimaatfonds maar liefst 7 miljard euro aan subsidies voor elektrolyse. Helaas was met de val van het kabinet vorig jaar zomer nog niet duidelijk hoe het kabinet de plicht voor groene waterstof in de industrie zou vormgeven. Er is wel een wetsvoorstel voor een jaarverplichting voor industriële gebruikers van waterstof in ontwikkeling, maar dit voorstel geeft geen duidelijkheid wie de hogere kosten van groene waterstof gaan dragen en suggereert forse meerkosten voor de industrie. Sowieso is de daadwerkelijke aanvaarding van deze wet nog zeer onzeker. Ondertussen wacht iedereen af. Het is voor de industrie natuurlijk allesbepalend of deze lidstaatplicht wordt opgelegd aan individuele bedrijven zonder volledige dekking van de meerkosten, of dat de meerkosten volledig via subsidies vergoed worden. Een derde mogelijkheid is nog dat Nederland ervoor kiest de EU-doelstelling voorlopig deels niet na te komen, zonder consequenties voor de industrieën.
Ook het nieuwe kabinet draait om deze hete brei heen en heeft nog steeds niet helder gemaakt hoe het met de EU-doelen rond waterstof om wil gaan. Met het hoofdlijnenakkoord is er een miljard euro op de middelen voor waterstof bezuinigd. De laatste Kamerbrief van 10 december 2024 suggereert al dat het ‘moeilijker zal worden’ om de ambitie van 4 GW te halen.
Green Hydrogen Renewable Energy Production Facility - Source: Vecteezy.com
Hoge kosten door trage verduurzaming stroom
De Europese Commissie heeft in 2023 in twee zogenaamde ‘delegated acts’ vastgesteld die bepalen wanneer waterstof - Renewable Fuels of Non-Biological Origin (RFNBO)- ‘groen’ mag heten en kan meetellen voor de bovengenoemde doelen. De belangrijkste regel is dat waterstof voldoet als de stroom in een land voor een heel groot deel hernieuwbaar (90%) of CO2-vrij (18 gram CO2 / MJ) geproduceerd is. Veel landen in de EU zullen hier de komende jaren aan voldoen, maar Nederland niet. Mede door nieuwe strikte regels over zonne- en windparken en vertragingen rond wind op zee gaat de uitrol trager dan eerder verwacht, zo berekende PBL onlangs. Het gevolg is dat voor de productie van groene (RFNBO) waterstof in Nederland ingewikkelde eisen gelden die de kosten opdrijven, zoals een tijdscorrelatie met de productie van stroom uit zon en wind waardoor elektrolysers duizenden uren per jaar stil moeten staan. De trage verduurzaming van de elektriciteitsproductie drijft de prijs van Nederlandse groene waterstof dus op, met nadelige gevolgen voor onze industrie.
Blauwe waterstof: een goedkopere maar doodlopende weg
Ondertussen hangt een veel goedkoper alternatief boven de markt: blauwe of zogenaamd ‘koolstofarme’ waterstof. Dit is waterstof gemaakt uit aardgas of fossiele restgassen waarbij slechts een deel van de vrijkomende CO2-uitstoot wordt afgevangen en opgeslagen. De bovengenoemde Kamerbrief noemt deze route een ‘snelle en betaalbare verduurzaming van de industrie en elektriciteitssector ‘. Zeker voor waterstofcentrales in de elektriciteitssector wordt dit als een kansrijke route gezien. Deze sector valt bovendien niet onder de bovengenoemde bijmengplicht voor groene waterstof. Blauwe waterstof wordt flink gesubsidieerd: de SDE++ dekt de meerkosten en de rijksoverheid neemt de ‘vollooprisico’s’ van de CO2-infrastructuur, zoals bleek uit antwoorden op eerdere Kamervragen.
Het gevolg van de steun aan goedkopere blauwe waterstof is dat marktpartijen nog huiveriger worden voor investeringen in de elektrolysecapaciteit voor echt hernieuwbare, groene, maar nu nog duurdere waterstof. Als deze blauwe waterstof echt koolstofvrij of -arm zou zijn, dan zou dit geen probleem zijn. De werkelijkheid is echter anders. De subsidies voor afvang en opslag van CO2 gelden voor het Steam Methane Reforming proces met slechts 65% afvang; de rest gaat naar de atmosfeer. Dit is nog niet alles: een zeer groot deel van het gas voor waterstof komt uit schaliegasvelden in de VS. De methaanverliezen die bij deze winning plaatsvinden zijn enorm. Methaan is een schadelijker broeikasgas dat de atmosfeer tientallen keren sterker opwarmt dan CO2. Hoewel importeurs van bijvoorbeeld waterstof moeten betalen voor de uitstoot die buiten de EU bij de productie plaatsvond - het Carbon Border Adjustment Mechanism – worden de methaanemissies hierin niet meegerekend. Gesubsidieerde blauwe waterstof is dus enkel op papier koolstofarm. Tegelijkertijd duwt het wel koolstofvrije en hernieuwbaar geproduceerde groene waterstof uit de markt.
Rond 2040 zal de industrie in Europa CO2-vrij moeten opereren. Met blauwe waterstof wordt dit punt voor de bedrijven nooit bereikt. Het is daarmee een kortstondig aantrekkelijke, maar uiteindelijk doodlopende weg.
Duidelijk beleid voor groene waterstof nodig
Wat nu nodig is, is vooral duidelijkheid naar marktpartijen waardoor industrieën bereid zijn over te stappen naar groene waterstof en onder andere energiebedrijven willen investeren in elektrolyse. Hiervoor zijn een aantal zaken nodig:
- Geef industrieën een plicht voor een oplopend aandeel groene waterstof, maar verleidt deze industriële bedrijven parallel door een volledige vergoeding van de meerkosten.
- Kies liever voor een lagere ambitie voor 2030, dan voor een dure deels onvergoede plicht die industrieën in de problemen zal brengen of doen besluiten van waterstof af te zien.
- Blauwe, zogenaamd ‘koolstofarme’ waterstof is geen logische tussenstap, maar een sta-in-de-weg naar groene en echt CO2-vrije waterstof. Laat bedrijven de meerkosten hiervan grotendeels zelf betalen, als optie om hun CO2-kosten te vermijden.
- Elektrolysers kunnen netcongestie in een gebied beperken, door de afname van pieken aan wind- en zonnestroom op het juiste moment en op de juiste plek. Waardeer dit met lage nettarieven, volgens de uitkomsten van een recente studie van CE-Delft.
- Ontwikkel zo snel mogelijk een nagenoeg CO2-vrije elektriciteitsproductie. Dan is waterstof gemaakt uit elektriciteit altijd groen (RFNBO) volgens de regels van de EU en dus goedkoper te produceren. Met minder strenge regels over zonne- en windparken zal dit rond 2030 zeker kunnen lukken.
De rol van groene waterstof voor de verduurzaming van de energievoorziening is dus groot en uiteindelijk cruciaal. Het is nu zaak voor het kabinet om positief en vooral ook duidelijk beleid te bieden opdat de markt op gang komt en investeerders vertrouwen krijgen.