Een certificaat voor biodiversiteit in zonneparken
Statkraft en andere ontwikkelaars van zonneparken in Nederland besteden aandacht aan biodiversiteit. Maar wat is nu precies de beste manier van ontwerpen en beheren om de natuur zo veel mogelijk ruimte te geven? Daarnaar doet een team van Wageningen University & Research (WUR) in samenwerking met een groot aantal partners de komende drieënhalf jaar onderzoek op twintig zonneparken, waaronder twee van Statkraft. Doel is om wetenschappelijk onderbouwde richtlijnen op te stellen en een certificaat in het leven te roepen: EcoCertified Solar Label.
“Eigenlijk is dit de hele branche die zegt: dit vinden we belangrijk, dus laten we er nu in investeren en het in één keer goed doen”, zegt Martijn van der Pouw, business development manager bij Statkraft. Het spreekt hem aan dat met dit onderzoek bewijs wordt verzameld. “We weten nu nog niet honderd procent zeker dat als je een park op manier X ontwerpt en op manier Y beheert, het tot de beste resultaten leidt. EcoCertified Solar Parks zet de stap naar het meetbaar maken. Daar is de tijd rijp voor.”
Onderbouwing
Alex Schotman van WUR sluit zich daarbij aan. Hij is groot voorstander van biodiversiteit, maar niet van onbewezen beweringen. Als voorbeeld noemt hij de belangenvereniging Das en Boom. “Zij werpen zich op om de das te beschermen en zijn bang dat zonneparken geen goed leefgebied zijn voor de das. Op dit moment is daar geen wetenschappelijke onderbouwing voor.” Goed om te onderzoeken, dus. “Je wilt niet dat argumenten voor het behoud van biodiversiteit hindernissen opwerpen zonder dat je weet of het waar is. We kennen al drie zonneparken waar dassen zijn gevestigd. Als we aantonen dat zonneparken een goed leefgebied zijn, zou dat heel erg helpen.” Het is niet uit te sluiten dat voor het EC-label zulke voorwaarden geformuleerd kunnen worden dat zonneparken juist een bijdrage kunnen leveren aan het behoud van dassen. Dit moet eerst worden aangetoond. Het team van EcoCertified wil en kan onafhankelijk onderzoek doen.
Een ander belangrijk punt dat Schotman noemt, is de afstand tussen zonnepanelen. Het is niet zeker wat daarin de beste keuze is. Brede stroken bieden ruimte voor biodiversiteit, maar is het misschien beter om zonnepanelen dichter bij elkaar te zetten en aan de rand van het park meer ruimte over te laten? “Door zonneparken onderling te vergelijken, willen we het antwoord vinden op deze en andere vragen. We werken vanuit praktische vragen en gedreven door nieuwsgierigheid.”
Duidelijkheid
De hoop en verwachting is dat de inzichten uiteindelijk leiden tot snellere energietransitie. Van der Pouw: “Een vergunningstraject, vooral als dit gepaard gaat met veel vragen en bezwaren, kost veel tijd en geld dat je in een energietransitie beter kunt besteden.” Daarom hoopt hij op meer eensgezindheid en duidelijkheid. “Wij zijn als bedrijf opgericht om duurzame energie te produceren, dat is ons doel. We geloven dat duurzame energie het antwoord is op klimaatverandering. Daarbij creëren we waarde voor de samenleving en onze fysieke omgeving. Bovendien is een zonnepark een behoorlijk stuk land waarmee je iets voor de biodiversiteit kunt betekenen. Het stimuleren van biodiversiteit bij zonneparken sluit goed aan bij onze bedrijfswaarden. Ook al beheren we zonneparken waar al veel biodiversiteitswaarden aanwezig zijn, is het belangrijk als wetenschappelijk onderbouwd wordt hóé je biodiversiteit het beste kunt bevorderen. Dan kunnen we onze inspanningen toespitsen en nog meer impact hebben.”
Bodemkwaliteit
Bij biodiversiteit denken mensen vaak aan vlinders en vogels, maar ook de bodem is belangrijk. Een van de onderzoekers richt zich hier zelfs volledig op. Schotman legt uit waarom. “Vaak ontstaat een zonnepark op voormalige landbouwgrond. De kans bestaat dat het perceel in de toekomst weer gebruikt wordt om gewassen te verbouwen. We mogen niet toestaan dat door te veel schaduw de bodem degradeert en netto broeikasgas gaat uitstoten in plaats van opslaan. Door goed ontwerp en beheer kun je de bodemgezondheid verbeteren.”
Beheerexperimenten
Beheer, dat is vooral de manier van maaien of grazen. Op zo veel mogelijk zonneparken doet het onderzoeksteam beheerexperimenten. Alles maaien en laten liggen? Of maaien en het maaisel afvoeren? Het hele jaar schapen laten grazen? Of periodiek grazen en dan weer een tijd niet? De hypothese is dat maaisel afvoeren en periodiek grazen het beste zijn voor de bodemkwaliteit en biodiversiteit, maar ook hier geldt dat het pas echt duidelijk wordt met gedegen onderzoek. Voor het onderzoek is een uitgebreid consortium gevormd met Eelerwoude, TNO, NL Greenlabel en maar liefst tien ontwikkelaars. Het werk zelf is grotendeels in handen van drie aio’s (promovendi) van Wageningen University met elk hun eigen onderzoek: naar de bodem, naar vogels en zoogdieren, en naar insecten en vegetatie. Zij worden geholpen door Wageningen Research en TNO heeft daarbij een ondersteunende rol. Behalve de partners financieren ook acht provincies, Rijkswaterstaat en Natuur- en Milieufederatie mee. De belangrijkste subsidie komt van de regeling nationale EZK- en LNV-subsidies Missiegedreven Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie (MOOI).
Houten en Apeldoorn
Er is een enorm verschil tussen parken, dus minimaal twintig zijn er nodig om een goed, representatief onderzoek te doen. Van iedere ontwikkelaar doen er twee zonneparken mee aan het onderzoek. In het geval van Statkraft zijn dat Houten en Apeldoorn IJsseldijk. De aio's gaan hier aan de slag tot augustus 2025 en schrijven daarna hun proefschriften. “Hoe dat in de praktijk gaat lopen, weten we nog niet”, zegt Van der Pouw. “De eerste onderzoeken en metingen worden net opgestart. Als Statkraft proberen we zo goed mogelijk te faciliteren. De onderzoekers mogen onder bepaalde voorwaarden de zonneparken betreden als ze zich aan de veiligheidsvoorschriften houden.”
Beleid en praktijk
Ook levert Statkraft kennis aan het onderzoeksteam over de praktische kant van het ontwikkelen van zonneparken. Biodiversiteit is belangrijk, maar moet ook werkbaar zijn in de praktijk. Schotman beaamt dat volmondig. “Als we willen dat dit certificaat de standaard wordt, en dat willen we, moet het beleid in de praktijk haalbaar zijn. TNO speelt hierin een belangrijke rol. Wij kunnen wel wetenschappelijk onderbouwde vuistregels opstellen, maar daar heb je niks aan als het onuitvoerbaar is.” Aan het einde van het project zullen de onderzoekers alles op elkaar afstemmen en draagvlak zoeken bij aangesloten ontwikkelaars. “Als deze ontwikkelaars zich in de richtlijnen kunnen vinden, mag je verwachten dat ook andere ontwikkelaars zich eraan kunnen houden.”
Tussentijds bijsturen
In de looptijd van het onderzoek ontstaan er natuurlijk alweer nieuwe zonneparken. Van der Pouw neemt graag eventuele tussentijdse inzichten mee in het ontwerp daarvan. “Pas over vier jaar hebben we de definitieve wetenschappelijke onderbouwing, maar er is ieder jaar een tussentijdse evaluatie. Wat daar uitkomt, willen we meteen toepassen.” En bijsturen kan ook later nog, zegt Schotman tot slot. “Een ontwerp is lastig aan te passen, maar het beheer van een zonnepark kun je elk moment veranderen.”